in christelijke symboliek zijn dieren, maar ook planten, monogrammen en andere voorwerpen vaak gebruikt als religieuze symbolen. De vroege kerk gaf er de voorkeur aan de dieren te gebruiken die in de Heilige Schrift worden genoemd. Zowel in de Bijbel als in de liturgie worden de zogenaamde schone dieren duidelijk onderscheiden van de onreine. Wat de deugden betreft, symboliseert de Leeuw moed en de diensten van een krachtige beschermer. Het Lam vertegenwoordigt Christus, en de zachtmoedigheid van de christen. De stier staat voor kracht; de hond, trouw; de slang, voorzichtigheid en voorzichtigheid; De Duif, De Heilige Geest; De Zwaluw, onschuld; De Leeuwerik, het zingen van de lof van God; het hert, het verlangen van de christen naar verlossing; De Pauw, onsterfelijkheid. Bepaalde dieren worden regelmatig gebruikt om de verschillende ondeugden voor te stellen. De kameleon symboliseert hypocrisie; de hyena, onzuiverheid; de wolf, hebzucht; de vos, sluw; de uil, duisternis; de ezel, zelf-wil; de slang, de duivel. In de vroegchristelijke literatuur zijn ook dieren ontleend aan de oude fabels, samen met hun connotatieve symboliek. Bijvoorbeeld, de Pelikaan wordt gebruikt om verlossing te vertegenwoordigen, en ook Christus geven van zichzelf in de Eucharistie. De veelkoppige hydra wordt vaak gebruikt om ketterij te vertegenwoordigen. De vis is een van de vroegste en belangrijkste christelijke symbolen. De vijf letters van het woord voor vis in het Grieks vormen een acrosticum, betekenend Jezus, Christus, Zoon van God, Verlosser (zie ichthus). De vis wordt ook gebruikt als symbool van de doop en van Christus in de Eucharistie. De kerk moedigt nog steeds het gebruik van dierlijke symbolen in haar kerken en scholen aan als een gemakkelijk middel om deugd en ondeugd te symboliseren.
zie ook: symbolism, early christian; bestiary; physiologus.
Bibliografie: K. kÜnstle, Iconographie der christlichen Kunst (Freiburg 1926-28) 1:119-132. B. kÖtting, “Animal and Sanctuary,” in Mullus: Festschrift Theodor Klauser, ed. a. stuiber en A. hermann (Jahrbuch für Antike und Christentum suppl. 1; 1964) 209-214. L. rÉau, Iconographie de l ‘ art chrétien (Paris 1955-59) 1:76-132, bibliog. 138–140.